Wat de Tsjechische priester Tomáš Halík over liefde schrijft in zijn boek ‘Ik wil dat jij bent’ is niet zozeer nieuw, als wel verfrissend. Ware liefde richt zich op de ander.
En de meeste van deze is de liefde.’ Het zijn bekende, eeuwenoude woorden van Paulus, over de christelijke trits geloof, hoop en liefde. Liefde is een even mooi als moeilijk onderwerp. Vrij naar Augustinus: ik weet wat het is, maar als iemand het me vraagt te omschrijven, blijft het stil.
Deze zomer las ik het boek Ik wil dat jij bent van de Tsjechische priester Tomáš Halík. Hoewel het niet verrassend is wat hij schrijft, is het wel verfrissend. Het is niet moeilijk postmoderne invloeden in zijn werken te bespeuren: grote verhalen met dikbemuurde zekerheden hebben afgedaan, wat rest zijn grote daden van kleine mensen. De titel van zijn boek leidt Halík af van kerkvader-filosoof Augustinus, hoewel hij eerlijk toegeeft het exacte citaat niet te hebben aangetroffen in Augustinus’ oeuvre.
Liefhebben betekent: jij mag er zijn. Jouw bestaan verrijkt mijn bestaan. Ik besta niet zonder jou
Ware liefde, zo schrijft Halík, richt zich op de ander. Die laat de ander bestaan, in zijn waarde, die laat het ‘zijn’ van de ander overeind. Liefhebben betekent: jij mag er zijn. Jouw bestaan verrijkt mijn bestaan. Ik besta niet zonder jou. Jij bestaat, dus ik besta, in mijn woorden.
Egoïsme
Treffend is wat Halík opmerkt over het tegenovergestelde van liefde. Dat is niet haat, maar egoïsme. Waar er eigenbelang in het spel is, is er geen sprake van echte liefde. ‘We moeten ophouden met het kinderachtige de baas spelen over ons eigen leven (!) en dat van anderen – en we moeten dat doen met begrip, in vreugde en in vrijheid. (…) Diep dankbaar zijn voor het wonder van het leven en onze dankbaarheid met ons leven te betuigen. Het betekent ook het lot te accepteren, ook daar waar het niet aan onze eigen plannen en verwachtingen voldoet.’
Een verheven ideaal, maar Halík is zeker niet de eerste en enige die het begrip liefde zo uitwerkt. Nog niet zolang geleden maakte Henri Nouwen, ook een priester, indruk met Eindelijk thuis. ‘De thuiskomst van de Verloren Zoon’ (1636) van Rembrandt maakte op Nouwen zo’n verpletterende indruk dat het zijn leven veranderde.
Ware liefde, zo schrijft Halík, richt zich op de ander. Die laat de ander bestaan, in zijn waarde, die laat het ‘zijn’ van de ander overeind
Was hij aanvankelijk onder de indruk van de ontvangst van de jonge, wellustige en zondige zoon in wie wij ons allen wel op enigerlei wijze kunnen herkennen; later raakte hij gefascineerd door het vaderschap: zijn wij in staat mensen welkom te heten, onvoorwaardelijk te accepteren, liefde te geven, op de uitkijk te staan? (Het is te verleidelijk om de Moria-deal niet te noemen: is er sprake van onvoorwaardelijkheid en het gunnen van bestaan van de ander of is er sprake van berekening en condities?)
Mannen- en vrouwenhand
Liefde kent vele gedaanten. Om bij de parabel van de verloren zoon te blijven: liefde kent een vaderlijke en een moederlijke kant. In het aansporen, vermanen, oprichten en anderzijds in het vertroosten, omhelzen, bieden van ruimte.
Dat Rembrandt dat verstond blijkt uit het feit dat hij de vader uit de parabel zowel een mannenhand als een vrouwenhand schonk. Er zijn commentatoren die vermoeden dat de vrouwenhand een kopie is van de hand van het Joodse Bruidje. Het gezicht van de vader zou op het gezicht van Simeon lijken, een van de laatste schilderijen die Rembrandt schilderde.
Als medelijden oprecht is en niet ingezet wordt om eigen pijn en verdriet te verwerken of compenseren, leidt het tot mededogen en daden van barmhartigheid
Als je dat op je in laat werken: aan het einde van zijn leven schildert Rembrandt zichzelf als een afgeleefde oude man, die het heil nabij is en welkom heet bij het feest. Op de drempel van de tijd, aan het einde van het leven, precies met die spanning die het schilderij van Rembrandt heeft: enerzijds verstilling en anderzijds de vraag hoe dit afloopt. Onmiskenbaar is de liefde de rode draad, die verbindt de vader aan de zoon, Maria aan het kind en de bruidegom aan de bruid.
De liefde van ouders tot hun kind(eren) is onvoorwaardelijk, in een gezonde situatie. Het kind vertrouwt blindelings op zijn ouders en de ouders zullen het kind onvoorwaardelijk blijven steunen. Deze vorm van liefde is blijvend, tot de dood, al kunnen omstandigheden in het leven veranderen en wisselt het levensdecor.
Oprecht medelijden
Wanneer een kind andere keuzes maakt, kan deze liefde onder spanning komen te staan. Of wanneer er sprake is van te veel liefde, als liefde claimen wordt en loslaten een probleem. Dat schetst C.S. Lewis indringend in De grote scheiding, waarin helbewoners een bezoek brengen aan de hemel.
Een vrouw wordt er door een engel op geattendeerd dat ze haar zoon niet op de juiste wijze heeft liefgehad. ‘Maar ik hield zielsveel van hem, ik had alles voor hem over’, werpt ze tegen. Haar zoon overleed toen hij nog jong was. Ze hield zijn kamer intact, bewaarde zijn spulletjes, bleef hem koesteren.
Geen opmerkelijke reactie, maar wel een waarbij het bestaan van de ander, als je daar in dit geval zo over kunt spreken, niet werd gerespecteerd: zij had hem nodig om te kunnen bestaan, terwijl in de woorden van Halík zij hem niet langer nodig mocht hebben juist ómdat hij niet meer bestond. In een vraag: gaat het om de ander of om jezelf?
Ik respecteer zijn anders-zijn. Ik geef mijn pogingen op hem op mijn grondgebied te trekken en hem op mij te laten lijken, hem aan mij aan te laten passen
Het is dezelfde paradox die er kan zijn bij medelijden: als medelijden oprecht is, empathie zonder bijbedoelingen, en niet ingezet wordt om eigen pijn en verdriet te verwerken of compenseren, leidt het tot mededogen en daden van barmhartigheid, zoals bij de vader uit de parabel. Daarbij is men in de eerste plaats niet gericht op zichzelf, maar op de ander, of dat nu om een zoon, buurvrouw of vluchteling gaat.
In de geest van Emmanuel Levinas schrijft Halík daarover: ‘Ik respecteer zijn anders-zijn. Ik geef mijn pogingen op hem op mijn grondgebied te trekken en hem op mij te laten lijken, hem aan mij aan te laten passen.’ Zo bezien is liefde een opdracht om de ander toe te laten in mijn bestaan – het was dit ideaal dat Paulus daarom zo aanprees.