“Wij zijn, wij weten dat wij zijn en wij hebben dat zijn en dat weten lief.”[ii] Het zijn slechte tijden. Dat zeggen de mensen tenminste. Zelf houd ik het er liever op dat we in ‘boeiende tijden’ leven. Boeiend in de zin dat allerlei onze aandacht trekt. Het is niet belangrijk wat wij van de tijden vinden of hoe wij de tijde waarin we leven kwalificeren – wij zijn de tijden. Boze boeren trekken met trekkers naar Den Haag. Er moet meer geld naar het onderwijs. Wil de minister niet bewegen? Dan volgt een staking. De houdbaarheid van de aarde staat op het spel. Elke dag is er een klimaatconferentie, waarvan de meeste deelnemers per vliegtuig aankomen. En dan de spannende vraag of we ooit erachter zullen komen wanneer Engeland de Europese Unie verlaat. En dan de grilligheid van presidenten: in sommige gevallen moeten we op Twitter zijn om erachter te komen wat de stand van zaken is. Wat is er aan de hand? Het zijn boeiende tijden. Wij zijn de tijden.
1. Alles anders, alles hetzelfde
Het is een oude gedachte dat er niets nieuws onder de zon is.[iii] De Italiaanse diplomaat Niccolo Machiavelli verwoordt het zo: “Mensen bewandelen bijna altijd gebaande wegen en richten zich in hun doen en laten naar anderen, zonder dat ze in staat zijn de wegen van hen die ze nadoen overal volledig te volgen.” [iv] Zou het zo kunnen zijn dat vraagstukken waar wij vandaag mee te maken hebben, al eerder voorgekomen zijn? Zou het dan mogelijk zijn wél iets van de geschiedenis leren? Misschien komen we dan tóch verder en kunnen we zonde, ziekte en dood uitbannen….?
Ik heb een boek geschreven met de aanname dat Augustinus ook anno 2019 een boeiende gesprekspartner is. Augustinus leefde in een ver verleden, van 354-430 na Chr., in een tijd waarin alles anders was, maar ook alles even vergelijkbaar.[v] Augustinus leefde op een breukvlak van tijdperken. In het Romeinse Rijk was voor de instorting sprake van decadentie, verval en verwarring. Er waren spanningen aan de buitengrenzen, tussen bevolkingslagen liep het niet lekker en bovendien dreigde een voedseltekort door het veranderende klimaat. In de multiculturele samenleving streden religieuze en seculiere groeperingen om waarheid en gerechtigheid. De machtige, centralistisch ingestelde overheid bleek niet altijd betrouwbaar. Ook was lang niet altijd duidelijk wie je kon geloven. Er was onzekerheid over de vraag hoe de samenleving zich zou ontwikkelen. Alles zou anders worden, maar niemand wist hoe. Het zou een röntgenfoto van onze tijd kunnen zijn!
Augustinus is een boeiend en veelzijdig figuur. Nooit zal iemand de volledige Augustinus overzien. Dat geldt ook voor Bach. U kunt nooit zeggen: nu ken ik hem, nu overzie ik de gehele Augustinus. Daar is Augustinus simpelweg te groots voor. Augustinus was een veelzijdig en in zekere zin ook een ‘onrustig’ figuur: zoon, vriend, vader, bisschop, filosoof, theoloog, maar bovenal zoeker. Een zoeker naar het goede, ware en schone. Een zoeker naar God. Uiteindelijk vond hij God, maar aan de late kant, zoals hij zelf zei. Augustinus, de baldadige tiener, de wellustige twintiger, de hoogmoedige dertiger. Ik herken me hier deels wel en deels niet in. Augustinus, de zoeker. De zondaar. Dat zondaar-zijn, dat is hij gewórden – daar moet je áchter komen dat je zondaar bent. Wij zetten niet graag een streep door onze eigen naam. Augustinus, een denker over dingen die niet voorbijgaan. “Wij zijn, wij weten dat wij zijn en wij hebben dat zijn en dat weten lief.”
2. Radicale reflexiviteit
Wat kunnen mensen van nu aan Augustinus hebben? Augustinus inspireert als het gaat om zelfreflectie. Zelfreflectie in de zin van: afdalen in jezelf.[vi] Weet u wat dat is? Wij kijken graag tegen onszelf op. Augustinus leert ons wat introspectie, 360 graden feedback, of hoe u het ook noemen wilt, wat dat is. Augustinus schreef de eerste westerse autobiografie: de Belijdenissen. In de ik-vorm gaat hij op zoek naar antwoorden op de vraag wie hij zelf is, wie God is, wie de anderen voor hem zijn. Augustinus doet aan radicale reflectie. Reflectie, dat betekent: terugkerend, weerkaatsend. Jezelf een spiegel voorhouden. Radicaal wil zeggen: in de eerste persoon. Je eigen hoorder en lezer zijn.
Radicale reflectie, dat wil zeggen: jezelf op het spel zetten.[vii] Dan gaat het niet meer over een ander, maar over jezelf. Dan komt u er niet makkelijk van af. Augustinus is geen gezellige gesprekspartner voor op een vrijdagavond, nippend aan een goed glas rode wijn. Het gesprek met Augustinus komt al snel op grote onderwerpen: waarheid, liefde, zonde, vriendschap. En als een boemerang keren de vragen, die u aan Augustinus stelt, terug. Hoe staat ú hierin? Wat is uw verhouding tot …. Vul maar in: het klimaat, de waarheid, stikstof, migranten, geloof, God. Augustinus zal u pijn doen. Want: “Niemand kan in waarheid de vriend van een mens zijn, als hij niet tevoren een vriend der waarheid zelf is. Je kunt je naaste niet werkelijk liefhebben, als je niet eerst God liefhebt.” [viii]
Deze reflectie is de confrontatie met je andere zelf: Het zijn begrijpen door te bestaan. “Denken is niet langer beschouwen, maar zich inzetten, omgeven en ingescheept zijn door wat men denkt,” aldus de joodse filosoof Emmanuel Levinas.[ix] Deze reflectie, deze beweging naar binnen, is geen doel op zich. In de woorden van een andere joodse filosoof, Martin Buber: “[Men moet] bij zichzelf beginnen, maar niet bij zichzelf eindigen; van zichzelf uitgaan, maar niet naar zichzelf toestreven; zichzelf zijn, maar niet met zichzelf bezig zijn.” [x]
Die radicale reflectie gaat bij Augustinus heel ver. In een preek zegt hij dat het af en toe nodig is om ‘boos te worden op jezelf’ en ‘wroeging te voelen in je hart’.[xi] Afstand doen van het kwaad, dat betekent óók naar binnen kijken. Er is een boze buitenwereld om je heen, jazeker, maar ook een wereld in je eigen hart. Dat ‘afdalen in zichzelf’, deze ‘radicale reflexiviteit’[xii], zoals het wel is genoemd, is meer nodig dan ooit. Pijnlijker dan Simone de Beauvoir kan ik het niet zeggen. Zij schrijft over haar moeder: “[Mijn moeder] kon met niemand over haar problemen praten, zelfs niet met zichzelf. Er was haar niet geleerd om helder te zien in haar eigen binnenste, en ook niet om gebruik te maken van haar eigen oordeel.” [xiii] Ongelukkig wie zichzelf niet tot gezelschap is!
U komt teleurgesteld uit als u bij Augustinus antwoorden zoekt. Ik denk dat Augustinus u aan nieuwe vragen helpt. Mag het antwoord op uw vraag een wedervraag zijn?[xiv] We hebben in onze tijd geen gebrek aan antwoorden, maar een gebrek aan vragen. Augustinus stelt veel vragen.[xv] Wie ben ik? Waarom zei ik dat? Wat ben ik van plan? Het is een oude vraag: mens, waar ben je? in een nieuw jasje: hoe zorg jij voor een betere wereld?
Eerlijk gezegd weet ik niet zoveel over Augustinus. Ik houd me nu de helft van mijn leven met hem bezig, maar kom erachter dat ik steeds minder weet. Ik denk dat Augustinus ook niet zoveel wist. Als hij het ergens over de tijd heeft, in zijn onovertroffen Belijdenissen, dan zegt hij, ik citeer: “Wat is de tijd? Wie zou dat gemakkelijk en kort uit kunnen leggen? (…) Wat is de tijd? Als iemand het me vraagt, dan weet ik het; als ik het wil uitleggen aan iemand die me ernaar vraagt, dan weet ik het niet.” [xvi]
Een pleidooi voor niet weten! Dit is geen onbevlekte onwetendheid, maar bevindelijke kennis. Met al zijn denken en schrijven kwam hij niet verder dan: ik weet het niet. Citaat: “Ik wil belijden wat ik van mijzelf weet, belijden ook wat ik van mijzelf níet weet, want wat ik van mijzelf weet, weet ik door Uw verlichting, en wat ik van mijzelf niet weet, weet ik alleen maar niet totdat mijn duisternis als de middag zal worden voor Uw aangezicht.” [xvii] Ik denk dat onze tijd daar behoefte aan heeft. Van mensen die na zorgvuldig afwegen, na grondig onderzoek, na diepe gedachten erachter komen dat ze de rust niet in zichzelf moeten zoeken. En ook niet hoeven te zoeken. Dat je na een nacht vissen in de zee van je eigen gedachten, niets vangt.[xviii] Erachter komen dat onze kennis beperkt is, dat we slechts een deel van het geheel overzien[xix], dat we te maken hebben met voorlopige conclusies. In Augustinus’ woorden: “Ik stel maar vragen (…) ik spreek geen zekerheden uit.” [xx] En elders: “Wij zijn, wij weten dat wij zijn en wij hebben dat zijn en dat weten lief.”
3. Het goede doen
Vanavond kijken we niet naar een aquarium, we dansen niet rond de totempaal van een heilige, maar we zijn aan het vissen. Traditie is niet de as bewaren, maar het vuur brandende houden.[xxi] Wat heeft Augustinus ons te zeggen? Met uw permissie sta ik stil bij het einde van Augustinus’ leven. Steekt het licht van de genade niet des te heerlijker af tegen de grauwheid van de ‘strenge, bittere dood’[xxii]?
Hoe kan een mens gelukkig sterven? Augustinus houdt ons voor dat we geluk vaak op de verkeerde plek zoeken: “U zoekt iets goeds, maar u zoekt het op de verkeerde plaats. Het is alsof u hoort dat goud iets goeds is, maar dat het alleen maar onder de grond kan worden gevonden. Daarop grijpt u vervolgens uw schop en begint onder uw huis te graven. Als iemand u vraagt: ‘Wat ben je toch aan het zoeken?’ antwoordt u: ‘Goud.’ Maar iemand die weet waar je goud kunt vinden, zal zeggen: ‘Wat je zoekt is goed, maar je zoekt het niet waar je het zoeken moet.’ U wilt graag gelukkig zijn, u wilt vol vreugde zijn, u wilt met volle teugen genieten van al het goede, zodat u helemaal niets meer nodig hebt en het u aan niets ontbreekt. Dat is geweldig, maar hier zult u het niet vinden.”
Augustinus stelt: u zoekt naar verkeerde dingen. Wat zijn verkeerde dingen? Augustinus’ preken bevatten veel vragen. Het is niet uitgesloten dat mensen tijdens zijn preken opstonden en een vraag stelden, waar hij vervolgens op inging. De vragen komen dus wellicht uit het publiek – over interactieve preken gesproken. Een zo’n vraag luidt: “Wat zijn verkeerde dingen, meneer Augustinus?” “Dat zijn dingen die van voorbijgaande aard zijn, tijdelijk zijn, dingen die je niet mee kunt nemen na je dood.” [xxiii] Wat is dan wél goed? Hoe weet ik dat de goede keus maak? Hoe kan ik van betekenis zijn voor mijn omgeving, op mijn werk, in mijn buurt? Het zijn de vragen van de mensen van nu.
Het brengt Augustinus bij Psalm 4. In die Psalm vraagt de dichter zich af: “Wie laat ons de goede dingen zien?” Streef niet naar gezondheid, macht, rijkdom, aanzien, zegt Augustinus. En dan is Augustinus eerlijk: “Ik was een dief, ik was een plunderaar, ik was dit, ik was dat. Ik ben boos geworden op mezelf, ik heb wroeging gevoeld in mijn hart en ik hem mezelf veranderd. Ik doe nu goede werken.” [xxiv] Wat doet u dan, meneer Augustinus? Zou u ons dat willen prijsgeven? Nou, vooruit: “Wanneer ik zie dat iemand honger heeft, bied ik hem brood aan. Wanneer ik zie dat iemand naakt is, kleed ik hem. Wanneer ik zie dat iemand hier vreemd is, neem ik hem op. Wanneer ik zie dat iemand ruziemaakt, kalmeer ik hem. Wanneer ik zie dat iemand in moeilijkheden verkeert, verlos ik hem daaruit. Wanneer ik zie dat iemand ziek is, bezoek ik hem. Wanneer ik zie dat iemand dood is, begraaf ik hem.” [xxv]
Als Augustinus het einde van zijn leven voelt naderen, laat hij op de muren van zijn slaapvertrek boetepsalmen opschrijven. Waar kunnen we meer rust en troost vinden dan in de psalmen? Wat een zegen als je in de psalmen woont, als je daarin je hart en leven ziet oplichten: “Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde.” [xxvi] Augustinus zoekt aan het eind van zijn leven zijn heil in boetepsalmen. Hij wist: ik ben een voorbijganger. Sterker nog, hij maant zijn omstanders tot kalmte: “Hij is geen groot man, die het voor een grote zaak houdt, dat hout en stenen vallen en de sterfelijken sterven.” [xxvii] Houd er rekening mee dat er een einde aan uw leven komt, wil hij maar zeggen.
Augustinus overlijdt vlak voordat de Vandalen Hippo binnenvallen. Voor Augustinus zijn de woorden uit Psalm 4 wáár geworden: “Ik kan gaan slapen zonder zorgen, want slapend kom ik bij U thuis. Alleen bij U ben ik geborgen. Gij doet mij rusten tot de morgen en wonen in een veilig huis.” [xxviii] De Vandalen gaan meedogenloos te werk, plunderen de steden, niets blijft heel.
Het is in de geschiedenis meer dan eens voorgekomen dat bij een catastrofe belangrijke objecten wonderlijk werden gespaard. Zo was er op Ground Zero, na die vreselijke aanslagen op Nine Eleven, een kruis te zien. Verwrongen staal, maar duidelijk een kruis. Fier overeind.[xxix] Iets soortgelijks deed zich voor bij de brand in de Notre Dame in Parijs, op 15 april van dit jaar. Terwijl vonken naar beneden regenen en het puin de kerk verwoest, licht het kruis op.[xxx] Tekenen van hoop op een smeulende puinhoop.
Zo ook bij Augustinus. Augustinus’ boeken en bibliotheek blijven wonderlijk genoeg gespaard. Daar is het aan te danken dat wij vanavond hier bijeen zijn – anders had ik nooit zijn belijdenis kunnen nazeggen: “Onrustig is ons hart, tot het rust vindt in U!” [xxxi] En hadden wij nooit geweten wat zelfreflectie is. Wisten we niet dat het stelen van een simpele peer je duur kan komen te staan. En hadden we niet geweten hoe deze onrustige zoeker de weg terug naar huis had gevonden.[xxxii]
Want, ik sluit af: “Wij zijn, wij weten dat wij zijn en wij hebben dat zijn en dat weten lief.”
[i] Woensdag 30 oktober 2019, Lutherse Kerk, Gouda op het minisymposium ‘Augustinus voor mensen van nu’ n.a.v. de verschijning van ‘Augustinus voor mensen van nu. Wij zijn de tijden.’ (Utrecht 2019) [ii] De Stad van God, XI, 26 [iii] Cf. Prediker 1:9 [iv] De heerser, VI, 2 [v] ‘Als we willen dat alles blijft zoals het is, moeten we alles veranderen.’ Giuseppe Tomasi di Lampedusa, in: Il Gattopardo (De tijgerkat) [vi] Ik neem hier stelling tegen wat Tomáš Halík schrijft in De nacht van de biechtvader: ‘Augustinus die al te veel over zulke [=seksualiteit en erotiek] schreef en ook veel over zichzelf, riskeerde daarmee dat zijn lezers ook na zoveel eeuwen menen – terecht of niet – dat ze hem meer ‘in de kaart konden kijken’ dan hem waarschijnlijk lief zou zijn geweest. Ziedaar een kleine waarschuwing voor allen die de verleiding voelen in zijn voetsporen te treden!’ (82). [vii] C.S. Lewis, Verdriet, dood en geloof: 37. In Sermo 61A noemt Augustinus het ‘je blijft oorlog voeren met jezelf’. [viii] K. van der Zwaag, Augustinus, kerkvader van het westen: 256 [ix] Emmanuel Levinas, Het menselijk gelaat: 87 [x] Der Weg des Menschen: 38 [xi] Sermo 72 [xii] De term is van de Canadese filosoof Charles Taylor [xiii] Une mort très douce: 52. Niet afhankelijk zijn van het oordeel van anderen, noch van het oordeel van jezelf is een thematiek die behandeld wordt in Bevrijd van jezelf van Tim Keller. [xiv] MuseWorks, wending 16, https://www.musework.nl/nl/melpomene16 [xv] In de Belijdenissen (X, IX, 17) komt een drietrapsraket voor: ‘Er [zijn] drie soorten vragen: of iets is, wat het is en hoedanig het is.’ [xvi] Belijdenissen XI, XIV, 17 [xvii] Belijdenissen, X, V, 8 [xviii] Cf. Johannes 21 [xix] ‘Iemand die het geheel niet kan overzien, wordt onaangenaam getroffen door wat hij in een deel als wanstaltig ziet’, aldus Augustinus in De Stad van God (XVI, 8) [xx] Belijdenissen, XI, XV, 22 [xxi] Een spreekwoord waarvan prof. T. Hardjono, oud-raadslid namens het CDA in Gouda, me de betekenis leerde. [xxii] De woordcombinatie ‘strenge, bittere dood’ komt uit het avondgebed van de reformator Maarten Luther. [xxiii] Sermo 72, 12 [xxiv] Sermo 72, 11 [xxv] idem [xxvi] Psalm 32:5 (SV), naar verluid was Psalm 32 de lievelingspsalm van Augustinus [xxvii] Geelhoed, Augustinus: 214 [xxviii] Psalm 4 vers 3 (berijming 1976) [xxix] 9/11 memorials: The story of the cross at Ground Zero, https://www.washingtonpost.com/politics/911-memorials-the-story-of-the-cross-at-ground-zero/2011/09/07/gIQA2mMXDK_story.html [xxx] Incendie de Notre-Dame: «Cette croix qui demeure...», https://www.lefigaro.fr/vox/religion/incendie-de-notre-dame-cette-croix-qui-demeure-20190416 [xxxi] Belijdenissen I, 1 [xxxii] “Waarlijk, een kind van zulke gebeden [soms heet het: tranen] kan niet verloren gaan.” Deze uitspraak wordt toegeschreven aan Augustinus’ moeder Monnica; zij heeft veel gehuild om haar zoon en gebeden voor diens redding.