In deze recensie bespreek ik het boekje Eigentijds Idealisme. Een afrekening met het cynisme in Nederland.
Prof. dr. Gabrïel van den Brink is hoogleraar Maatschappelijke Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg. Hij voerde tussen 2008 en 2011 het onderzoek De Lage Landen en het hogere uit met onderzoekers waar onder Hanneke Arts-Honselaar, Erik Borgman, Paul Dekker, Nicole Maalsté. Het boekje Eigentijds Idealisme is de populaire versie van De Lage Landen en het hogere. De betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan. Van den Brink c.s. stellen in de inleiding dat er in Nederland een ‘geest van negativisme’ rondwaart. Het nihilisme berust volgens hem op een ‘filosofisch materialisme’ dat zich ontpopte ‘in het kielzog van de secularisatie’. Spirituele motieven, geestelijke waarden en morele beginselen zijn nog altijd van belang, zo wordt in het boekje betoogd. In de sociale wetenschappen is weer aandacht voor religieuze denkbeelden en morele waarden. Volgens Van den Brink c.s. moeten ‘negatieve beelden’ bestreden worden door ‘positieve beelden aan te reiken’. De onderzoekers zijn er zich van bewust dat ‘traditionele gelovigen’ deze nieuwe gestalten van het Hogere zullen afwijzen (33). Maar ze zeggen recht te willen doen aan de grote variatie die Nederland op levensbeschouwelijk gebied laat zien en zeggen niet te geloven in de these dat de meer recente vormen van toewijding de oude volstrekt achterhaald maken. Zij stellen dat het proces van modernisering niet zozeer een secularisatie als wel een differentiatie van geestelijke waarden tot gevolg heeft.
Het boekje heeft een verrassende opzet. Acht personen die vertellen hoe ze hun idealen in de praktijk brengen, zijn geportretteerd. Deze levensverhalen worden tegen het licht gehouden en gespiegeld aan onderzoeksmodellen. De portretten zijn herkenbaar en de duiding geeft een ‘aha-erlebnis’. Een vraag is hoe ‘eerlijk’ de respondenten antwoord hebben gegeven (iedereen streeft toch op een of andere manier naar een waarden- en inhoudsvol leven?), maar deze zal ongetwijfeld in de lijvige wetenschappelijke uitgave worden opgehelderd. Ik licht er een uit.
Armand Lavèn is 39 jaar, werkzaam bij een groot adviesbureau dat zich met verandermanagement bezighoudt, getrouwd, wisselende politieke voorkeur (CDA/VVD). Hij wil mensen laten zien ‘hoe je het onmogelijke kunt bereiken’ (47). Het overlijden van zijn moeder is een kantelpunt in zijn leven, hij stort in en legt tijdelijk zijn werk neer. Hij besefte dat hij zijn leven anders moest gaan inrichten. Voor het overlijden van zijn moeder was hij een ‘typische duizendpoot, die van hot naar her reed’. Begrippen als ‘respect’ en ‘begrip’ zijn belangrijker in zijn leven geworden: “Ik probeer nu bewust niet vooringenomen of bevooroordeeld te zijn.” Hij heeft ‘schurft’ aan de ‘het-zal-wel-lukken-mentaliteit’. Als je een verlangen hebt, zo stelt Armand, moet je ernaar gaan leven om dat te bereiken. Hij maakt zich hard voor de jaarlijkse Alpe d’Huez-sponsortocht van KWF. Het is zijn missie om ‘anderen te laten zien hoe ze hun energie op een juiste manier kunnen gebruiken’. Hij hanteert een soort waardentabel (van vrijheid tot vitaliteit en onbaatzuchtigheid) om zijn leven in te richten. Zijn activiteiten voor de sponsortocht geven hem veel voldoening: “Het is een groter geheel, een hoger doel dat je nastreeft. Je bent met een hele groep mensen die zich er allemaal van bewust zijn dat het leven niet vanzelfsprekend is.”
Volgens Van den Brink c.s. is Armand ‘een typisch voorbeeld van een eigentijdse invulling van het Hogere’: “Vitale waarden als passie, vitaliteit, vrijheid, balans, kracht en onafhankelijkheid worden gecombineerd met sociale waarden als liefde, integriteit, openheid en eerlijkheid.” De term ‘het Hogere’ wordt door respondenten, die aan het onderzoek deelnamen, als zodanig afgewezen en veelal met spiritualiteit en religie geassocieerd (53). Maar, “het afwijzen van [de] term (…) [betekent] zeker niet dat mensen geen hogere beginselen of ideële waarden hebben.” Een overgroot deel van de Nederlandse bevolking kan aangeven wat voor hen belangrijke waarden zijn. Sociale waarden worden het vaakst genoemd: “Er zijn voldoende aanwijzingen dat het niet alleen bij woorden blijft. Nederlanders zijn op grote schaal als vrijwilliger actief (…) en we dragen graag iets aan de Derde Wereld bij” (57).
Van den Brink stelt dat het Hogere een metamorfose heeft ondergaan. De beleving van het Hogere was lange tijd gebaseerd op de tegenstelling tussen het profane en het sacrale, aldus Van den Brink (31). De kloof tussen het tijdelijke en het eeuwige werd door ‘verlichte denkbeelden’ enigszins geslecht. Eind achttiende eeuw ontstond het idee dat christelijke waarden tot uitdrukking moesten komen in de maatschappij en in de negentiende eeuw gebeurde dit ook: burgers gingen op grond van naastenliefde en rechtvaardigheid over tot een vorm van ‘maatschappelijk engagement’: “De verwijzing naar een sacrale orde werd losser en sommigen wezen de notie van het sacrale zelfs van de hand. Zij beschouwden het realiseren van hogere waarden als een sociale opgave” (32). Kerken zijn een andere maatschappelijke rol gaan spelen, de verticale gerichtheid op God nam na de Tweede Wereldoorlog af (26). Doordat christenen zich losmaakten van traditionele kerken werd het religieuze leven meer individueel en spiritueel gekleurd. Er ontstond een bonte verzameling aan modaliteiten, maar ook alternatieve vormen van geloofsleven zoals yoga en astrologie deden hun intrede. Tegenwoordig zijn ‘we’ de mening toegedaan, aldus Van den Brink, dat je belangrijke waarden in je eigen leven moet waarmaken. De inhoud van de waarden lijkt veranderd en dat zien we in figuur 1 (32).
METAMORFOSE VAN HET HOGERE IN NEDERLAND | |||
Lokaal – eeuwigheid | Nationaal – geschiedenis | Globaal – levensloop | |
SACRAAL – theologie | Priester – God | Held – Vaderland | Vakman – Werk |
SOCIAAL – sociologie | Broeder – Naaste | Burger – Samenleving | Donateur – Mensheid |
VITAAL – biologie | Minnaar – Liefde | Atleet – Lichaam | Activist – Natuur |
Figuur 1 laat volgens Van den Brink zien dat het Hogere aanvankelijk een sacrale, vervolgens een sociale en ten slotte een vitale vorm krijgt. Ze spreken in dat verband over ‘objecten van toewijding’: “Het betekent dat er negen verschillende grootheden zijn waar mensen zich bij de realisatie van bepaalde waarden (…) op kunnen richten. (…) Aan deze objecten voegen we negen figuren toe die een specifieke vorm van toewijding vertegenwoordigen. Hoewel de priester (…) en de activist heel andere idealen nastreven en andere middelen inzetten, hebben ze ook iets met elkaar gemeen: zij ontlenen allen de zin van hun bestaan aan de verbeelding van een geheel dat hen overstijgt en tot onbaatzuchtig handelen aanzet” (33). Dan zijn we bij kern en bij de definitie aangeland die Van den Brink c.s. hanteren als het gaat om het Hogere. Verderop in het boekje geven de onderzoekers voorbeelden bij deze domeinen. Met betrekking tot de liefde geldt dat burgers van moderne samenlevingen veelal zelf uitmaken hoe ze met hun lichamelijke behoeften omspringen. Dat beperkt zich niet tot seksueel genot, nee, het geldt ook voor drugs en ‘andere zintuiglijke genietingen’ (90). Met betrekking tot ‘Natuur’ merken de onderzoekers op dat de aanwezigheid van de Partij voor de Dieren in ons politieke bestel een ‘unicum’ is. Daarnaast expliciteert de verheerlijking van de natuur zich: elk lichaam wordt als het ware heilig verklaard en bepaalde mensen zien dierlijke vormen van leven als voorwerp van toewijding (91).
In een interview in De Volkskrant (7 januari 2012) zei Van den Brink: “De term hoog [kent] veel meer betekenissen dan de term laag. Dat zegt iets over onze verbeelding. Wij verbeelden ons het hogere, niet het lagere. Het hogere is edel, ruimhartig, nobel. Het lagere is de ontkenning van het hogere: niet edel, niet ruimhartig, niet nobel. (…) Het lagere is datgene dat het hogere miskent.” Nederland kent een ‘geweldige hoeveelheid idealisme’, zo stellen Van den Brink c.s. Het grote probleem is dat we in het publieke domein er weinig van merken, het lijkt wel alsof burgers het voor zichzelf houden. Het ontbreekt aan middelen om het ‘engagement’ te vertalen in een publieke en herkenbare gestalte (101), o.a. door verstatelijking van de civil society en het niet meer verstaan van levensbeschouwelijke taal. Volgens de onderzoekers is het van belang een ‘civil talk’ te ontwikkelen, ‘een publiek gesprek dat de alledaagse ervaring van mensen verbindt met een maatschappelijke visie en met politieke gezichtspunten’ (103). Het stimuleren van het gesprek over idealen en waarden moet worden gestimuleerd. Er moet ruimte worden gegeven aan ‘grote verhalen’. Hoe en wie dat moeten doen, wordt niet helemaal duidelijk. Maar dat het een appel is aan christelijke partijen en de kerken is evident. Misschien is het zelfs een persoonlijke oproep om de bouwstenen die overal aanwezig zijn (als we er maar oog voor hebben) te herkennen en te gebruiken om op ‘praktisch vlak een gemeenschap te vormen’ (104).
N.a.v. Eigentijds idealisme. Een afrekening met het cynisme in Nederland. Gabriël van den Brink (red.), Amsterdam University Press, 2011, € 12,50.
Bronnen
-
Interview prof. dr. Gabriël van den Brink, De Volkskrant, 7 januari 2012 (bijlage, p. 4-5)