Een wijze les van een oude dame

Een oude kloosterzuster die Augustinus citeerde, leerde haar toehoorders opnieuw luisteren naar oude schatten.

‘Veel te laat heb ik jou lief gekregen
schoonheid wat ben je oud wat ben je nieuw
veel te laat heb ik jou lief gekregen.

Binnen in mij was je, ik was buiten
en ik zocht jou als een ziende blinde
buiten mij, en uitgestort als water
liep ik van jou weg en liep verloren
tussen zoveel schoonheid die niet jij was.’
[i]

 

Het was deze strofe van een lied die de oude kloosterzuster citeerde. Ik had een lezing gehouden over Augustinus en diens betekenis voor nu (om het boek te bestellen klik hier). Ze wilde de aanwezigen een aantal citaten van Augustinus meegeven. Belangrijk vond ze, zo zei ze, dat er vanuit de traditie nieuwe en oude schatten gedolven worden.

Traditie

Ik onderschrijf dat van harte: er is weinig nieuws onder de zon. Alles moet veranderen, opdat alles hetzelfde blijft, naar woorden van de Italiaanse schrijver Guiseppe Tomasi di Lampedusa.[ii] Laten we zuinig zijn op de traditie, niet zomaar onze geschiedenis en culturele verworvenheden op het spel zetten. Wie zijn wij om te denken dat we op het toppunt of einde van de geschiedenis leven? Het is niet vreemd om stemmen uit het verleden in het heden te laten resoneren – staan wij immer niets op de schouders van reuzen?

Verloren voelen

Het waren krachtige aforismen, die ze uit haar hoofd citeerde. Je kunt er mee leven en sterven, zei ze. Bij de laatste, ‘Veel te laat heb ik jou lief gekregen’ brak haar stem. Je proefde: ze heeft het over zichzelf. Na jarenlange toewijding en devotie tot de conclusie komen dat je regelmatig wegliep, buiten was, je verloren voelde. Terwijl je wist waar je moest zijn: bij de ander, de Ander met een hoofdletter. ‘In Uw licht zien wij het licht,’ zoals dat in een van de favoriete psalmen van kerkvader Augustinus staat.[iii]

Zoektocht

Thuis zocht ik het bewuste citaat van Augustinus op, legde het originele Latijn ernaast[iv], vergeleek de liedtekst met de tekst uit de Belijdenissen. Huub Oosterhuis heeft gebruik gemaakt van zijn dichterlijke vrijheid, maar het lied ademt augustijnse spiritualiteit. De tekst raakte me – opnieuw.

Augustinus was een zoeker, zondaar, twijfelaar. Hij stond er vaak buiten, beweende zichzelf. Maar vond ook rust en vrede in Gods opzoekende genade. Als je een schuilplaats hebt voor je hart, dan reis je getroost door dit leven.

Tijd

Het ‘Te laat’ is misschien een al te reële interpretatie, want Augustinus vond God wél, zij het pas op 32-jarige leeftijd. Maar wat is oud en jong? Wat is leeftijd voor God, die alle tijd heeft, ja, die boven de tijd verheven is? Wij zijn mensen van de tijd, wij zitten op ‘takken van verleden’ en horen ‘klokken van voorbij’[v].

 

De ander

Ik vind het een voorrecht om oude mensen te spreken. Naar ze te luisteren. Grijsheid is wijsheid, kreeg ik in mijn opvoeding te horen. Mensen die in zekere zin op afstand van het heden staan en toch ook helemaal niet. Die door het venster van het verleden naar het heden kijken, door het venster van het nu naar wat er van de wereld worden zal (vrij naar Bilderdijk).

Die middag ontmoette ik in haar een vriendin – voor het eerst, maar toch. Als thuis is waar je hart is, dan zijn vrienden de mensen die jouw taal spreken. ‘Een vriend is iemand die alles van je weet en toch van je houdt.’[vi] Op je afgestemd zijn, zoals een oude transistorradio. Zoeken naar de juiste frequentie. In het begin krakerig en vaag, vervolgens helder en klaar.

Oudtante Bet

Bij de promotie van Janny Bakker-Klein, voorzitter Raad van Bestuur van Movisie, kwam haar oudtante Bet ter sprake. Geboren en getogen in Huizen droeg ze Huizer klederdracht en bezocht ze de Hervormde Kerk in Huizen.

Toen ze oud en gebrekkig werd, kreeg ze een plaats toegewezen in een verpleeghuis buiten Huizen. In een verzorgingshuis in Huizen, was er geen plek voor haar omdat daar de noodzakelijke zorg die ze nodig had, niet geboden kon worden.

Ze werd uit haar vertrouwde omgeving gehaald en tussen vreemden geplaatst. Haar klederdracht mocht ze niet meer dragen. Daarin was ze, zo schrijft Janny Bakker-Klein in haar proefschrift, ‘niet te verzorgen’. En daarmee was ze haar waardigheid kwijt. In de kerkzaal van het verpleeghuis waar ze naar toe mocht, stonden bloemen en kaarsen. Volgens tante Bet hoorde dat niet. En daarom ging ze niet.

Van tante Bet was niet veel meer over. ‘Zij was terechtgekomen in een omgeving die voor haar volstrekt vreemd was.’[vii] Huizen was waarschijnlijk niet ver weg, maar ze bevond zich in een geheel andere wereld, waarin ze niet of minder gekend en gezien werd.

Met de ander

De ander zien, het is onmisbaar om goed samen te leven. De ander zien, in zijn fouten en gebreken. Naar de ander luisteren – juist als je het oneens bent. De ander ruimte geven, ook als jou dat ruimte kost. Niet ten koste van de ander, maar mét de ander, vóór de ander. De ander voorop, niet handelen uit eigenbelang, maar in gemeenschappelijke belangen denken.

Augustinus kreeg eens een mantel aangereikt, speciaal op maat gemaakt. Hij weigerde deze in ontvangst te nemen, want, zei hij, een andere kloosterling zou de mantel ook moeten kunnen gebruiken. Het belang van de ander is ook jouw belang!

De ander herkennen

Het doet me denken aan een parabel van rabbijn Pinchas, geciteerd door de Tsjechische priester Tomáš Halík: ‘Rabbijn Pinchas legde zijn leerlingen de vraag voor hoe we het moment herkennen wanneer de nacht eindigt en de morgen begint. ‘Is het het moment dat het zo licht is, dat we in de verte een hond van een schaap kunnen onderscheiden?’ vroeg een leerling. ‘Geenszins’, antwoordde de rabbijn. ‘is het het moment dat we een dadelboom van een vijgenboom kunnen onderscheiden?’ vroeg een ander. ‘Ook niet’, zei de rabbijn. ‘En wanneer komt dan de morgen?’ vroegen de leerlingen. ‘Wanneer we in het gezicht van welk mens ook kijken en onze broeder of zuster in hem of haar herkennen’, zei rabbijn Pinchas. ‘Als we dat nog niet kunnen, is het nog nacht.’ [viii]

De ander doet ertoe

De ander zien, het is zó belangrijk. De oude zuster zag ons wel, nam de tijd – tante Bet werd door anderen niet gezien. Als mens wil je gezien worden, ertoe doen, van betekenis zijn. Hoe jong of oud je ook bent.

Niemand zou moeten zeggen: ik doe er niet toe. ‘Ongewenst’ is een woord dat in de augustijnse spiritualiteit niet voor komt. Je mag er zijn, je doet er toe, je bent van waarde. Het is een citaat van Augustinus, dat de oude zuster eveneens citeerde, en hier zeker betrekking op heeft: ‘Heb lief en doe wat je wilt.’ Een bekend aforisme van Augustinus, waarbij vaak de nadruk op het laatste wordt gelegd. Doe wat je wilt. Volg je hart, heet het. Belangrijk is het motief, de grondhouding van waaruit je handelt. Dat is de liefde.

Vanuit de liefde voor de ander, vanuit liefde voor de kosmos, vanuit liefde voor jezelf kun je vervolgens doen wat je wilt. Doe het uit liefde. Dat is augustijnse spiritualiteit ten voeten uit, of zoals het originele citaat luidt: ‘Bemin en doe dan wat je wilt: wil je zwijgen, zwijg uit liefde, wil je schreeuwen, schreeuw uit liefde, wil je corrigeren, doe het uit liefde, wil je vergeven, vergeef uit liefde. Draag de bron van liefde in je hart, want uit liefde kan alleen het goede voortkomen.’[ix]

Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de website van hetgoedeleven.nl.

 

Bronnen

[i] Huub Oosterhuis, Zangen van Zoeken en Zien, no. 567

[ii] Uit: Il Gattopardo (De Tijgerkat)

[iii] Psalm 36. Pastor Ibrahim Ag Mohamed preekte op zondag 22 december 2019 in The Metropolitan Tabernacle over deze tekst, zie https://www.metropolitantabernacle.org/Sermons-on-Psalms/Light-and-Life-in-Christ.

[iv] ‘Sero te amavi, pulchritudo tam antiqua et tam nova, sero te amavi! Et ecce intus eras et ego foris, et ibi te quaerebam, et in ista formosa, quae fecisti, deformis inruebam. Mecum eras, et tecum non eram. Ea me tenebant longe a te, quae si in te non essent, non essent. Vocasti et clamasti et rupisti surditatem meam: coruscasti, splenduisti et fugasti caecitatem meam: fragrasti, et duxi spiritum, et anhelo tibi, gustavi et esurio et sitio, tetigisti me, et exarsi in pacem tuam.’

[v] Naar dichtregels van Guillaume van der Graft (resp. uit Dageraad en Te wit om door te gaan)

[vi] Dit citaat wordt aan Augustinus toegeschreven, tot nog toe heb ik geen bron kunnen vinden

[vii] Janny Bakker-Klein, Anders kijken, Rotterdam (2019), p. 19

[viii] Thomas Halik, De nacht van de biechtvader (…) p. 156

[ix] Ep.Io.tr, 7,8