Ab Weegenaar over zijn liefde voor het orgel
TEKST: HANS ALDERLIESTEN
Ab Weegenaar is een bevoorrecht musicus. Als titularis van de Bovenkerk in Kampen heeft hij twee fraaie instrumenten tot zijn beschikking: het majestueuze Hinsz-orgel en het prachtige Reil-orgel. Een keuze maken, kan hij niet. Wat volgens Ab een goede organist is? Iemand die respectvol en smaakvol met een orgel omgaat én goed kan registreren. Een gesprek met de Kamper organist.
De liefde voor het orgel is Ab met de paplepel ingegoten. ‘Mijn vader was een goede amateur-kerkorganist en gaf mij orgelles. Na de dienst ging het thuis niet alleen over de preek, maar ook over het orgelspel. Op de lagere school kreeg ik blokfluitles – ik mocht al na een maand voor de klas een stukje spelen. Blijkbaar had ik daar aanleg voor. Na de blokfluitles speelde de leraar sonates van Telemann met mij – hij op de piano, ik op de fluit. Is hele leuke muziek!
Ik studeerde fagot op het Conservatorium, want mijn vader vond het beter dat ik de verbreding opzocht. Er was ook veel behoefte aan fagottisten, dus ik zou snel aan het werk kunnen. In het vierde jaar kreeg ik de kans om in een professioneel orkest te spelen. Later heb ik alsnog een orgelopleiding gevolgd aan het Conservatorium. De eerstegraad haalde ik in Utrecht – zo kwamen de grote orgels voor mij in het vizier. Ik was organist in onder andere Wageningen, Arnhem en sinds 1995 in Kampen. Sinds vorig jaar ben ik tevens stadsorganist.’
Als je zou moeten kiezen tussen het Hinsz-orgel uit 1743 of het Reil-koororgel?
‘O! Dat vind ik heel moeilijk. Als organist heb je meer aan het Reil-orgel in het koor omdat je dan in de akoestiek zit. Het speelt heerlijk en de zit is uitstekend. Bij het Hinsz-orgel zal je als organist een aantal zaken moeten overwinnen: het touché en de zit. Die is namelijk niet zo ergonomisch, alhoewel het wel beter is geworden. Het Hinsz heeft prachtige registers. Zoals de prestant op het rugwerk of de fluit op het bovenwerk, daar kan je uren mee vooruit. Maar nee, een keuze maken kan ik niet.’
In het verleden heb je het Hinsz-orgel een ‘oude dame’ genoemd. Wat bedoel je daarmee?
Ab glimlacht. ‘In Zwolle staat een Schnitger-orgel. Dat vind ik meer een ‘mannelijk’ instrument. Om het zo te zeggen: hier hangt de dame. Dit orgel straalt áltijd. Het zilverachtige in de klank, ik kan er geen genoeg van krijgen. Het is de kunst om niet alle registers open te zetten. In het Hinsz-orgel zitten veel fluitregisters, dat was een handelsmerk van de bouwer. Qua klank zijn het ronde fluiten. Nadeel van de fluiten is dat ze een prestantenplenum dicht laten slibben. De uitdaging is om het instrument zo ‘stralend’ mogelijk voor de dag te laten komen. Behandel het monumentale orgel daarom met respect.’
Waaraan herken je een goede kerkorganist?
‘Een goede organist kan goed orgelspelen. Zo simpel is dat. Hij of zij weet ook met smaken en stijlen om te gaan. Wanneer speel je legato, wanneer niet, hoe ga je met articulaties om? Hoe vertaal je ander instrumentarium? Een goede organist denkt hierover na. Bovendien kan een goede organist goed registreren. Er zijn veel organisten die het orgel behandelen als een blokwerk: hard óf zacht. Maar er is zoveel meer! Registreren is inherent aan orgelspelen.’
Wat voor type orgel spreekt jou aan?
‘Het Noord-Duitse barokorgel spreekt mij aan. Die orgels vervelen nooit! Het aantal registers maakt niet zoveel uit, het gaat om een mooie toon. Dan heb ik het over het moment van indrukken van de toets en het ontstaan van de toon. Bij latere orgels zie je dat de aanspraak er direct is. Oudere pijpen hebben meer werk te doen, dat vind ik mooi om te horen.’
Welke muziek speel je het liefst?
‘Vroege barok, romantiek en hedendaagse literatuur. Dan moet je denken aan componisten als Buxtehude, Tunder, Lübeck, Widor maar ook Wammes. Ik speel wat ik moet studeren, voor een concert of uitvoering. Het liefst speel ik stukken waar je ‘vrij’ mee om kunt gaan. Het gaat erom dat je niet alleen de noten speelt, maar muziek maakt en je dus bezighoudt met interpreteren. Onderzoek doen: uit welke tijd komt een stuk, hoe heeft de componist het bedoeld? Het is ook leerzaam om kennis te nemen van andere interpretaties.’
En Bach dan? Geen enkele organist kan om Bach heen.
‘Nee, zeker niet. Bach ist Anfang und Ende aller Musik. De Preludia en Fuga’s van Bach zijn natuurlijk fantastisch om te spelen. Een fuga moet in een bepaald stramien worden gespeeld. Dat kan voelen als een muur, waar je niet omheen kunt. Het lastige bij veel Bachwerken is dat er geen tekst bij staat. Bij de koraalwerken natuurlijk wel, maar bij de vrije werken niet. Tekst geeft richting aan muziek. Het is belangrijk om er een verhaal bij te hebben. Zo hoorde ik eens iemand zeggen: denk bij deze compositie eens aan Mozes die de berg beklimt om de Tien Geboden op te halen. Als je zó denkt, heeft dat consequenties voor je spel.’
Zijn er inzichten die je in de loop van de tijd hebt bijgesteld?
‘Zeker. Er is een tijd geweest dat we niet enthousiast waren over een bepaald soort romantisch orgel. Dan heb ik het over de niet-karakteristieke orgels, waar er meer van zijn gemaakt. Het orgel uit mijn jeugd, het Valckx en van Kouteren uit de Oosterkerk in Groningen, vond ik maar niks. Maar als ik er nu naar kijk, ook naar de stijl waarin het gebouwd is, denk ik: het heeft toch wel wat. Soms moet je een stapje terug doen om een stijlperiode beter te waarderen.’
In juni presenteerde je een nieuwe cd waarop je werken van Johann Pachelbel speelt in de Buitenkerk in Kampen. Vanwaar een cd met werken van Pachelbel?
‘De muziek van Pachelbel is interessant. De muziek van Johann Gottfried Walther trouwens ook. Bij deze muziek kan je je als speler bepaalde vrijheden permitteren. Het is leuk om een eigen inbreng te hebben. Bach is al zo vaak opgenomen, bovendien wil ik meer dan alleen maar noten spelen. Pachelbel is zeker geen tweederangs muziek. Ook Bach liet zich door Pachelbel inspireren. Het orgel in de Buitenkerk is een prachtig instrument. Als je erop speelt, lijkt het net alsof het orgel meebuigt. De akoestiek is wonderschoon, dus wat wil je nog meer? Ik hoop dat mensen, als ze de cd beluisteren, geïnspireerd raken door de klankkleuren en interpretaties. Ik zou nooit zeggen dat je muziek op een bepaalde manier moet spelen. Ik heb wel ideeën bij hoe je deze muziek kunt voordragen en ik hoop dat dat luisteraars aanspreekt!’
Het interview is in Brugnieuws te lezen (23 juli 2018, p. 19).